MENSE RECHTEN

Rechtspreken in een ideale wereld

Datum: Haarlem, 31-07-2020

Auteur: Martijn Mense

De minst nuttige gesprekken die ik met cliënten voer, gaan – nadat is vastgesteld dat er iets mis is gegaan – over wat de cliënt wel of niet had moeten doen om de ellendige situatie waarin hij nu zit te vermijden. Niet nuttig want aan het verleden verander je niet zo veel en in de regel leren mensen moeilijk van hun fouten.

Gesprekken van die strekking worden ook in de rechtszaal vaak gevoerd. Enige tijd geleden was ik aanwezig (?) bij een skypezitting van een gerechtshof. De voorliggende zaak laat zich als volgt samenvatten. Administratiekantoor X. had een opdracht aangenomen van horecaondernemer Y. voor het voeren van de administratie. X. gaf een indicatie van te besteden tijd en een daarmee corresponderende vergoeding voor het eerste jaar af. Die vergoeding werd bij maandelijks voorschot in rekening gebracht. Aan het einde van het jaar voerde X. ongeveer het drievoudige aan tijd (en dus geld) op. Over de redenen daarvan verschilden partijen van mening. X. gaf een korting en Y. voldeed voor het eerste jaar.

Na het tweede jaar bracht X. ongeveer evenveel tijd (en dus geld) in rekening als voor het eerste jaar. Het voorschot was marginaal verhoogd, maar er moest nog steeds flink bijbetaald worden. Y. maakte bezwaar en voldeed niets. Na bewijslevering wees de kantonrechter de vordering van X. toe.

Y. stelde beroep in. Y. wees er daarbij op dat X. had moeten waarschuwen voor de kostenontwikkeling.

X. wees er op dat hij Y. had verteld dat de tijdsbesteding niet minder werd in het tweede jaar. Y. kon zich dat niet meer herinneren. Waarom was die mededeling niet schriftelijk bevestigd?, vroeg één van de raadsheren. Op zich geen onlogische vraag, maar weinig zinvol want niemand had beweerd dat dat was gebeurd. Waar de raadsheer zich hier in wezen over beklaagt, is dat er een onduidelijkheid is waarover beslist moet worden. Door een rechter.

In een andere zaak had aannemer A. een opdracht tot onderaanneming gegeven aan B. De hoofdopdrachtgever was niet tevreden over het werk van B. Volgens de opdrachtgever ‘the walls were melting away’. Geen idee wat daar onder verstaan moet worden, maar het klinkt niet best.

B. vond dit allemaal niet zo bezwaarlijk. A. moest gewoon betalen voor zijn werkzaamheden.

Tijdens de zitting die gehouden werd in de door B. aangespannen procedure beklaagde de rechter zich er over dat de gebreken niet onderbouwd waren. Namens A. wees ik er op dat de gebreken in het verweer waren omschreven, waarmee voldoende gesteld was om in combinatie met het specifieke bewijsaanbod tot bewijslevering te komen. Maar waar is de onderbouwing?, vroeg de (vertwijfelde) rechter (lees: waarom is dit niet al bewezen?). Het antwoord daarop is eenvoudig: omdat bewijs moet worden opgedragen en vervolgens geleverd. Dit zou tot gevolg hebben dat de procedure nog wel even gaat duren en daar hebben rechters – als we eerlijk zijn – geen zin in.

Maar goed, het leven loopt vaak niet zoals je wil. Ik beklaag me er ook niet over dat de wederpartij niet gewoon alles erkent wat ik namens mijn cliënt stel.

In een ideale wereld zijn advocaten werkeloos. En rechters ook.

Beide zaken zijn overigens geschikt.

Martijn Mense, advocaat te Haarlem