MENSE RECHTEN

Debiteurenlogica

Datum: Haarlem, 19-07-2019

Auteur: Martijn Mense

Twee rijschoolzaken.

B. zocht op internet naar een aanbieder van theorie-examens voor een brommerrijbewijs. Na een paar keer doorklikken op de site van rijschoolhouder D., bleek hij zich ingeschreven te hebben voor een examen op de volgende dag. Dit was niet de bedoeling. D. had daar geen boodschap aan en stuurde B. een rekening van € 140,00. B. betaalde die niet omdat hij geen examen had gedaan. D. gaf de vordering vervolgens uit handen aan incassogemachtigde H. Na ontvangst van H.’s aanmaningen - waarin de vordering was opgelopen tot € 180,00 - stak B. zijn licht op bij mij.

In de eerste plaats was niet duidelijk of er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen B. en D. Als dat al het geval was, zou die overeenkomst een overeenkomst op afstand zijn die zonder reden ontbonden zou kunnen worden door consument B. Er zat dus mogelijk een verweer in deze zaak.

De vraag van B. was of H. nog meer kosten op zou voeren bij voortzetting van de zaak. Die vraag kon niet anders dan bevestigend beantwoord worden. Probleem is dat dat niet bepalend is. Vragen staat ten slotte vrij. De vraag is of D. de kosten die H. zou bedenken verhaalbaar zijn op B. en dat hangt weer af van de vraag of D. überhaupt iets te vorderen had van B.

Voor B. was het enkele vooruitzicht van H.’s hogere kosten al voldoende om tot betaling over te gaan. Kortom: als iemand bijvoorbeeld geen € 140,00 wil betalen, stel je hem in het vooruitzicht dat je de volgende keer € 280,00 wil hebben. Meestal is het andersom: de schuldeiser wil € 1.000,00; de schuldenaar stelt dat slechts aanspraak gemaakt kan worden op € 750,00 maar betaalt ook dat bedrag niet omdat de schuldeiser op een volgens de schuldenaar te hoog bedrag aanspraak maakt. Per saldo levert dat een voor driekwart erkende vordering op hetgeen in een rechtszaak geen geweldig uitgangspunt is (voor de schuldenaar).

In de tweede rijschoolzaak had Q. € 300,00 betaald aan rijschoolhouder K. K. deed daar hoegenaamd niets voor. Waarom is niet duidelijk geworden. Q. wilde haar geld terug en gaf de vordering uit handen aan incassogemachtigde I. I. verhaalde na verkrijging van een (verstek)vonnis € 1.322,19 op K. Goed werk zou je zeggen. I. bracht daarvoor evenwel € 2.479,90 bij Q. in rekening en dat was niet precies wat Q. zich hierbij had voorgesteld. Q. verzocht mij naar de rekeningen van I. te kijken. Over die rekeningen vielen wel wat opmerkingen te maken. Wat die op gaan leveren, staat nog niet vast. De les die hier geleerd kan worden, is dat no cure, no pay in de praktijk niet bestaat, maar no pay, no cure zeker wel.

Martijn Mense, advocaat te Haarlem